Proefschrift

113 belangrijk is. Dat daar de tijd en ruimte voor is en dat dat niet een soort obstakel is wat even hup, hup, gedaan moet worden. Dat wachten is heel moeilijk eigenlijk. Om dat echt te doen. Je bent dat niet gewend, je denkt de hele tijd: we moeten iets doen, we moeten vooruit. Maar nee: stilte, rust, dat je het rustig kunt laten bezinken. Niet alleen dat leerlingen dan beginnen te filosoferen, wat ook zo is, maar het betekent ook een heleboel andere dingen. Zij voelen zich veilig op dat moment, ze hebben volledige aandacht en als ik dan wacht laat ik zien: dit is waar het om gaat. Als ik zeg: jongens, sssht, zij moet even de tijd krijgen, en dat echt aandacht geef, dan denken die kinderen, ha, hier gaat het dus om. Dat vind ik het mooiste moment in de les. En dat gebeurt niet elke les, maar af en toe gebeurt het. Ik begon altijd inhoudelijk, toen ik net begon geloof ik met Sartre. Maar ik merkte toen dat zij dachten: we gaan gewoon een beetje praten. En toen dacht ik: als ik nou begin met argumentatieleer, al die belangrijke tools, dan hebben ze niet meer het idee dat het maar een beetje praten is. Dat het heel streng is eigenlijk. En ik heb daarna nooit meer gehad dat ze dachten: we gaan maar wat praten. Dat ze vooronderstellingen kunnen herkennen, soms denk ik dat dat een van de belangrijkste dingen is. Als je een tekst lees dat je niet gewoon denkt: dit is het, maar waar gaat diegene van uit? Ik heb een voorbeeld uit de krant: Bij elke oorlog moet je je afvragen met welke middelen je het doel bereikt wat je wil bereiken. Waar moet je vanuit gaan als je deze zin zegt? Nou, dat oorlogen een doel hebben bijvoorbeeld, dat is zo’n vooronderstelling. Dat er geen eenduidige antwoorden zouden zijn bij filosofie vind ik altijd een beetje moeizaam. Dat suggereert een soort relativisme waar ik niet achter sta. Dus als kinderen zeggen: ja, er is niet een goed antwoord, zeg ik: ja er is wel een goed antwoord. Of liever gezegd, het gaat er om dat niet alle antwoorden even goed zijn. En dat is een heel moeilijk verschil. Aan de universiteit worden de filosofische tekst veel belangrijker en die discussie veel minder belangrijk. En ik vind het ook goed dat je als leerling op school een tekst leest die je niet meteen begrijpt en ‘m wel twee of drie keer moet lezen. Dat is ook een vaardigheid, een filosofische vaardigheid. Maar ik ga geen Hegel met ze lezen, het moet wel enigszins leesbaar zijn. Bijvoorbeeld de tekst van Foucault over het panopticon, dat is een heel leesbare goede tekst waaruit je vanuit allerlei lagen naar kunt kijken. Dat vind ik belangrijk. Zo’n nieuw begrip als disciplinerende macht dat enorm veel duidelijk maakt, dat krijg je nooit uit een socratisch gesprek. Al die kennis wordt niet aangeboord als je alleen gesprekken voert, en die kennis is er wel, die staat gewoon in je boekenkast.’

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw