138 Er zitten er altijd een paar bij in de klas, dat zijn stille denkers. Sommigen komen moeilijk uit hun woorden, dan is het bijvoorbeeld niet helemaal onjuist, maar onvolledig. Ik probeer daar altijd iets mee te doen, iemand op te laten reageren, of de leerlingen aanvullen, of bij de leerling zelf verder door te vragen. Omdat je op die manier ziet dat denken niet een automatische stroom van alfa naar omega is, maar dat dat echt soms een worsteling is waar je allerlei zijwegen en doodlopende steegjes hebt. De leerlingen die dat hebben leren doen, daarvan merk ik ook dat ze het steeds makkelijker vinden om iets te zeggen zonder dat ze het idee hebben dat het echt fout kan zijn. Mijn eerste schreden op het pad van het filosofische onderwijsleergesprek waren buitengewoon moeizaam en houterig. Ik zat toen nog heel erg vast aan ideeën over het socratische gesprek en de structuur die daar achter zit. Dat maakt het tot een heel mechanisch iets, als je nog te veel vast zit aan die regeltjes. Waardoor het niet loskomt en dan blijft het volstrekt kunstmatig. Maar soms kom je in de modus van het samen filosoferen. Dan is het niet meer het onderwijsleergesprek, maar het gesprek van een groep. Het verschil? Dat de context van de verplichting om iets te leren wegvalt en dat voor iedereen de relevantie duidelijk is. Iedereen voelt zich vrij om aan dat gesprek deel te nemen en voelt zich betrokken bij dat gesprek. Net als dat je met een aantal mensen samen bent, op een feestje bijvoorbeeld, dan kan er ook een moment ontstaan waarop iedereen aan een bepaald onderwerp sprekend meedoet, meedenkt, je hebt een probleem wat leeft binnen die groep. En je kunt de voorwaarden creëren waaronder dat mogelijk is, daar ben je als docent voortdurend mee bezig, maar het is niet gezegd dat het dan ook gebeurt. Dat is het interessante, het groepsproces is soms zo onnavolgbaar, al ga je op je kop staan, dat het nog niet gebeurt. En soms dan is het er en dan moet je daar ook op je hoede zijn dat je daar in zit en dat je van die gelegenheid gebruik maakt. Dus dat je met in je achterhoofd je lesprogramma, je bepaalde vragen stelt of bepaalde reacties uit de groep kunt verbinden aan jouw programma. Maar tegelijkertijd moet je een volwaardige gesprekspartner zijn, dus je moet normaal reageren op wat er gebeurt. En je moet als docent ook gespreksleider zijn. Dus in al die dimensies, op al die niveaus ben je bezig om dat tot een goed einde te brengen. Die dialoog is heel wezenlijk. Toen twee jaarlagen werden samengevoegd en ik ze tegelijk les moest geven: dan houdt het op. Je legt de ene groep wat uit, zet de ander aan het werk. Dat is de dood in de pot. Ik zou veel meer tijd willen hebben voor het lezen van filosofische teksten en het interpreteren daarvan. Dat vermogen om door te dringen in complexe gedachtegangen, dat is vooral een tijdkwestie. Want zo’n heel klein stukje van Hume, daar ben ik dan wel 20 minuten mee bezig, met mijn leerlingen. En dan, je ziet het al en je hoort het al aan ze, dat ze dan opeens zoiets hebben van: ‘O, wauw, dat dit
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw