Proefschrift

166 beginnen met de abstractere domeinen als een selectiecriterium aan het eind van de vierde klas: alleen de leerlingen die dat aankonden gingen door met filosofie in de vijfde klas. Maar dat bleek niet houdbaar omdat bijna niemand dat meer haalde. De laatste jaren geeft hij daarom kennistheorie pas aan het begin van de vijfde klas. De bestaande lesmethodes worden door bijna alle docenten aangevuld met eigen lesmateriaal, zoals readers met verzamelingen (primaire) teksten, maar ook opdrachten en zelf geschreven teksten. Joan heeft bijvoorbeeld een hele uitgebreide vaardighedenreader gemaakt als aanvulling bij het lesboek. Bert heeft verschillende soorten lesmateriaal gemaakt, zoals een reader over denkkaders en een practicum voor logica met lampjes en schakelaartjes, waarbij leerlingen de logische redeneervormen modus-ponens en modus-tollens redeneringen kunnen nabouwen. Wibo maakt al zijn lesmateriaal zelf: ‘Het houdt je scherp en je blijft gemotiveerd en ik kon mezelf gewoon niet inhouden. De methodes zijn echt niet slecht, maar ik wilde het toch zelf naar mijn hand kunnen zetten.’ Volgens Yoram zou de ideale lesmethode er één zijn waarin de leerling een aantal kapstokken krijgt aangereikt waaraan de verschillende filosofische theorieën aan opgehangen kunnen worden. ‘Maar er is geen ideale methode, en dat is maar goed ook, want het is gewoon leuk om als docent altijd weer met nieuwe ideeën te komen, nieuwe invalshoeken. Filosofie is zo rijk, Heidegger zegt: filosofie is steeds weer opnieuw beginnen. Dat is eigenlijk ook wat ik doe. Steeds weer opnieuw beginnen en toch weer iets anders doen en weer iets anders ontdekken.’ Tirza heeft wel een lesboek, maar gebruikt dit weinig. Ze zegt hierover: ‘Omdat ik mijn eigen dingen al had liggen en die goed werken. Ik heb het wel geprobeerd, maar het lukt gewoon niet goed. Dan denk ik: ik zou die vraag net anders stellen.’ Ze worstelt wel met het gebrek aan structuur: ‘Ik had ooit een leerling die zei: ik wou dat we een boekje met opdrachten hadden. En dan denk ik: verdorie, ik heb gewoon een boekje met opdrachten. Maar ik kan daar zelf niet goed uit werken.’ Desiree noemt als belangrijkste kritiek op de bestaande lesboeken: ‘Het zijn antwoorden, in plaats van vragen.’ Zij werkt veel met primaire teksten. Harm heeft op verschillende scholen verschillende lesboeken gebruikt: ‘Wat ik belangrijk vind is dat leerlingen het redelijk zelfstandig kunnen bestuderen, zodat ze een naslagwerk hebben waar alles in staat wat ze moeten weten, zodat ik daarop kan doorgaan, maar kan variëren.’ Don is als enige heel tevreden over de lesmethode die hij gebruikt: ‘Het is uitgebreid, het is grondig. Er wordt een heleboel bijgehaald dat ik belangrijk vind.’ Volgens Desiree hebben filosofiedocenten over het algemeen een goed beeld van het curriculum: ‘Alle filosofiedocenten die ik ken zijn heel bewust van het curriculum en kennen die kaart dus heel goed.’ Die kennis van het curriculum maakt het mogelijk om te improviseren. Desiree zegt hierover: ‘Je moet wel een plan hebben,

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw