Proefschrift

169 aanhaken op voorbeelden uit hun eigen leven. En dat vraagt ook dat het veilig moet zijn in de klas. Daarom ben ik aan het begin heel strak: dat er maar één aan het woord is, vingers opsteken, luisteren naar elkaar, niet onderling praten als er iemand iets vertelt en door echt als leerlingen antwoorden geven op een vraag daarop in te gaan, anderen uit te nodigen daarop in te gaan, zo langzaam komt dat erin.’ Het goed kennen van de leerlingen wordt door Wibo als voorwaarde genoemd voor een goede filosofieles: ‘Je moet heel goed weten wie je tegenover je hebt. Sommige leerlingen spelen het hard en daar kan jij het ook hard mee spelen, en sommigen zijn braaf, en je wil ze allebei aan het denken krijgen. De leerling die hard werkt, maar eigenlijk te weinig tot kritisch inzicht komt, die wil je verder krijgen. Niet door te zeggen: wat zeg je toch een oppervlakkige dingen, dat kan natuurlijk niet. Maar je moet zo’n houding hebben waarbij je zo’n persoon uitnodigt en tegelijkertijd verder brengt. Soms moet je een beetje hard zijn, soms lief, dat is wel echt pedagogiek.’ Wibo geeft ook aan hoe lastig het is om dit goed in te schatten, zelfs als ervaren docent: ‘Je hebt altijd leerlingen die niet meedoen aan het begin, die nog niet zo goed weten, of geen zin hebben, of zich oncomfortabel voelen, gebrek aan zelfvertrouwen. Je moet er allemaal achter zien te komen wat het is. Ik vergis me daar nog steeds in. Dan denk ik dat een leerling geen zin heeft, en later blijkt dat een leerling best kan denken maar het tijd heeft gekost voor die mee gaat doen.’ Een moment in de les waarbij Wibo goed inschat wat een leerling wil zeggen, ziet hij als hoogtepunt van de les: ‘Ik vermoed dat hij ‘in dit geval’ wil zeggen, ik zit er zelf ook in. (…) Het illustreert hoe de afstemming is. Dat zij weten waar de ruimte ligt om te argumenteren, en dat ik hen intussen een beetje ken, waardoor ik die ruimte kan geven. Want anders ga ik steeds top-down: dit wil ik doen, en dat had ik bedacht. Ze komen er eigenlijk zelf mee.’ Opstelling van de tafels en stoelen Een laatste aspect van de organisatie van de les is de inrichting van het lokaal. Sommige docenten hebben de tafels in hun filosofielokaal in een U-opstelling staan, zodat iedereen elkaar kan zien tijdens het gesprek, maar dit is in lang niet alle lessen en bij alle docenten het geval. Joan is hier als enige expliciet over: ‘Ik wil altijd in zo’n U-opstelling werken. En je merkt eigenlijk wel dat als het puur om orde gaat, dat ze rustiger zijn als ze zo in een busopstelling zitten. Maar dat vind ik echt niet kunnen bij filosofie. Ik vind dat een hele individuele opstelling. Ik wil graag dat ze elkaar allemaal kunnen zien.’

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw