Proefschrift

174 les, maar in het programma moet je altijd dat soort verstorende elementen erin brengen om die dynamiek mogelijk te maken zodat je er weer wat mee kan doen. (…) Dan kan er iets gebeuren in een klas waar ik voor het eerst op moet reageren, iets wat ik niet had verwacht. Dat maakt de les beter, omdat ik scherper ben en iets op de toppen van mijn kunnen moet doen. En het maakt het voor de leerlingen interessanter omdat ze weten dat er altijd op enig moment iets raars kan gebeuren.’ Harm voegt hier in het interview vier jaar later aan toe: ‘Tegenwoordig ben ik meer dan vier jaar geleden heel scherp tegen mijn zesdeklassers. Wel liefdevol, maar wel scherp, ik doe een beetje cynisch over iets in de school, of een sneer, en dan zie je die gymnasiasten kijken: zei hij dat nou echt? En dat is gewoon om het scherp te houden. Om die dynamiek in de les tot stand te brengen.’ Voorwaarde om die reuring mogelijk te maken is volgens Harm dat de leerlingen zich veilig voelen in de groep. ‘In de vierde heb ik nu een klas van 33 leerlingen en dan lukt dit me niet. Omdat ik niet iedereen even goed in beeld heb, waardoor die veiligheid kan ontstaan om die reuring mogelijk te maken. (…) Het is wel een voorwaarde om echt goed filosofieonderwijs mogelijk te maken. Omdat leerlingen de urgentie moeten voelen om aan de bak te gaan. Om ergens op te reageren. Omdat ze nooit weten wie de volgende vraag krijgt. En daarom moeten ze aanstaan en die beweging maakt ook dat ze tot een diepere laag van begrip kunnen komen.’ Don en Wibo noemen beiden het ‘advocaat van de duivel spelen’ als tactiek om als docent de boel een beetje op te schudden. Don verwoordt dit als volgt: ‘Dan ga ik een totaal tegenoverstelde mening verkondigen van wat zij kennen of weten of verwachten. En omdat ik goed kan argumenteren praat ik ze dan helemaal onder de tafel, zodat ze denken: wat moet ik hier nou tegen in brengen? Als een les geslaagd is verlaten ze het lokaal nog middenin een discussie.’ Tirza legt uit dat het voor leerlingen die beginnen met filosofie lastig is om ze uit de ‘routinemodus’ te halen, die zij als volgt omschrijft: ‘We gaan die opdrachten maken, de docent geeft de antwoorden en we gaan weer naar de volgende les.’ Om leerlingen uit die routinemodus te krijgen en in de denkhouding laat Tirza ze aan het begin van de vierde klas een discussie voeren over een sekte, met als vraag: wie is er verantwoordelijk in een sekte? Tirza: ‘De eerste gedachte is: die leider is verantwoordelijk. Tot iemand zegt: ja maar iemand anders had ook iets kunnen doen, of iets kunnen zeggen. En dat ga ik dan lekker vertragen, door het bord te gebruiken om hun antwoorden te inventariseren en ze te laten zien: kijk hier heb je allemaal moeilijke kwesties. Wat betekent het eigenlijk als je zegt: Jij bent de leider? Wat betekent het om een vrije wil te hebben en op elk moment te kunnen zeggen: ik doe het niet? Dan hoop ik dat ik ze in die zoekende houding komen, in plaats van de weet-of-weet-niet-achtige houding.’

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw