Proefschrift

179 en gericht op die posities zijn, in dit geval die drie claims van Habermas, of laat ik het door elkaar lopen met al die dingen die in het filmpje zitten. Dat maakt ook dat ik het ingewikkeld vind om dit gesprek te doen, omdat ik minder scherp heb waar ik heen wil.’ Hier lijkt verwarring te zijn over wat precies de bedoeling is: gaat het om het toepassen van de drie claims van Habermas op het filmpje (authoritative), waarbij er één goed antwoord is? Sommige leerlingen denken van wel, die zeggen bijvoorbeeld na afloop dat ze niet weten wat het goede antwoord nu was. Maar hier lijkt op zijn minst discussie over mogelijk. Het doel lijkt eerder dat leerlingen aan het denken worden gezet over wat er gebeurt als mensen met elkaar communiceren (dialogic). Harm zegt hier later over: ‘In dit geval is het diffuus, het loopt door elkaar, het is moeilijk te onderscheiden. Terwijl dat hier misschien nog wel wat meer zou kunnen, om aan die behoefte bij die leerlingen tegemoet te komen van: ik wil weten wanneer het nou goed of fout is. (…) Het is voor een filosofiedocent ook ingewikkeld, want je wilt niet dat het alleen maar gaat over wat er in het boekje staat en wat ze moeten weten. En je wilt ook niet dat het te vaag is en dat ze eigenlijk geen houvast hebben. Het zit er ergens tussen in.’ De scheidslijn tussen authoritative en dialogic discourse blijkt dus soms niet scherp te trekken. In dit voorbeeld is dat het geval omdat het enerzijds om het begrijpen of toepassen van een bepaalde theorie gaat (wat in het authoritative discourse past), maar anderzijds ook om het zelf denken over en onderzoeken van die theorie (wat in het dialogic discourse past). Bert legt dit verschil als volgt: ‘Je moet bij filosofie ook dingen leren, je moeten weten wat een substantie is, wat de categorische imperatief is, en dat kun je uit je hoofd leren. Dat is net zoals bij andere vakken. Maar het vermogen om dan die volgende stap te doen, om daar nog een keer omheen te wandelen en te kijken van: wat hebben nu eigenlijk vastgesteld? Wat is dit? De categorische imperatief, ja dat werkt zo, maar klopt dat eigenlijk wel? Zou je er niet van de hele andere kant naar kunnen kijken? Is het überhaupt waardevol voor een praktijk? (…) Dat metaniveau, kritisch kijken naar wat je hebt geleerd dat is iets wat vrij uniek is voor het vak filosofie.’ Desiree geeft een soortgelijk voorbeeld: een onderwijsleergesprek waarin theorie (toevallig ook over Kant) wordt behandeld en waarbij leerlingen aan het denken worden gezet over die theorie: ‘Vorige week ging het over Kant: dat er over smaak wel te twisten valt. Wat ik dan doe is vragen: Wie vindt dat er over smaak te twisten valt? Wie niet? Waarom? En dan: wat hadden we ook al weer bij kenleer over Kant gehad? En dat gaat het weer over de categorieën van Kant. En dan ga ik uitleggen en dan lezen we nog een stukje. Wat staat hier en hoe verhoudt zich dat tot wat we net zelf bedacht hebben?’ Desiree zegt dat stagiaires juist dat heen en weer gaan zo moeilijk vinden, en dat dat dus iets is dat je leert als je langer filosofie geeft: ‘Ofwel ze <de stagiaires> geven de hele tijd les, ze

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw