180 vertellen alles, of ze stellen de hele tijd vragen. Maar dat heen en weer is kennelijk heel moeilijk.’ Een ander voorbeeld waarbij leerlingen tegelijkertijd bezig zijn met het leren begrijpen en toepassen van een bepaalde theorie, als met het onderzoeken ervan is in de les van Desiree over emotietheorie. Leerlingen wordt daarin gevraagd een standpunt in te nemen over de cognitivistische versus de fysiologische emotietheorie. Verschillende voorbeelden worden uitgeprobeerd om te kijken bij welke theorie die het beste passen. Ook hier is discussie mogelijk of het voorbeeld beter bij de ene of de andere theorie past. Desiree vertelt hierover: ‘En dan gebeurt er ook precies wat je zelf overkomt, dat je ziet: o ja, dat is helemaal niet eenduidig.’ Daardoor is het ook hier lastig vast te stellen of dit gesprek binnen het authoritative of dialogic discourse valt. Aan de ene kant lijkt het meer op authoritative discourse, omdat de theorie centraal staat, en daar steeds weer naar verwezen wordt. De docent is dan in de rol van expert en beoordeelt of de theorie correct wordt toegepast. Bijvoorbeeld bij een opmerking als: ‘Ik denk dat jullie meer fysiologen waren dan cognitivisten’, of uit een vraag van de leerlingen: ‘Is dat dan cognitivistisch?’. Aan de andere kant zijn de docent en de leerlingen hier samen de theorie aan het onderzoeken en bevragen, wat weer meer op dialogic discourse wijst. Tirza geeft een voorbeeld waaruit duidelijk wordt dat volgens haar bij een uitleg van een filosofisch idee (authoritative) ook altijd dialogic discourse hoort. Zij behandelde de grotallegorie van Plato tijdens de eerste lockdown, toen dit noodgedwongen online moest. Dat vond zij om de volgende redenen lastig: ‘Alleen maar Plato uitleggen: dat kan volgens mij niet. Als je niet dat dialogische meeneemt heb je Plato niet goed uitgelegd. Je kan natuurlijk gewoon die grot tekenen en zeggen: hier bedoelt hij dit mee en het is een verwijzing naar dit en dat. Maar dan heb je het nog niet uitgelegd. Want het is een soort van gedachte-experiment. En dat kan alleen maar door het praktisch te doen. En dat moet deel zijn van die uitleg, dus zij moeten meegenomen zijn daarin en dat gaat dialogisch. Dat kan niet door iets voor te doen of van tevoren op te nemen. Ze moeten reageren, dan zeggen ze bijvoorbeeld: ‘Huh, wat raar, wat gebeurt hier nou?’ Dus dat dialogische moet deel zijn van de uitleg, die leerlingen moeten daarin meedoen.’ Concluderend Het toepassen van het onderscheid tussen authoritative en dialogic discourse op klassikale gesprekken in filosofielessen maakt een aantal dingen duidelijk.
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw