Proefschrift

181 Ten eerste dat beide vormen van gesprek leerlingen aan het denken kunnen zetten. Bij authoritative discourse bijvoorbeeld doordat een leerling gevraagd wordt een relatie te leggen tussen een vraag of bepaald idee en een bepaalde theorie of filosoof (‘Wat denk je dat Kant hierop geantwoord zou hebben?’). Bij dialogic discourse bijvoorbeeld doordat leerlingen gevraagd wordt eigen ervaringen te koppelen aan een bepaald begrip of criterium (‘Wat is mooi?’). Ten tweede valt op dat er in de geobserveerde gesprekken vaak geschakeld wordt tussen authoritative en dialogic discourse, bijvoorbeeld door eerst een begrip of theorie uit te leggen en er daarna samen over na te denken en dan vervolgens weer terug te keren naar de theorie. Dat heen-en-weer gaan gebeurt beide kanten op in de geobserveerde gesprekken: zowel van authoritative naar dialogic discourse als andersom. In het fragment over hedonisme begint het gesprek met dialogic discourse, en wordt het opeens authoritative discourse als de docent zegt dat wat een leerling heeft gezegd overeenkomst met de positie van het hedonisme. Voor een korte tijd is de docent dan in de expert-modus: hij schrijft het begrip op het bord, de leerlingen schrijven het in hun schrift en vragen de docent om uitleg. Daarna wordt weer moeiteloos omgeschakeld naar dialogic discourse, als een leerling met een opmerking komt waardoor het gesprek weer alle kanten op kan gaan. De gesprekken waarin heen-en-weer bewogen wordt tussen dialogic en authoritative discourse zijn vaak gesprekken waar de docenten tevreden over zijn omdat leerlingen daarin zelf over de stof aan het nadenken zijn. Bij een paar geobserveerde gesprekken was het niet duidelijk of er sprake is van authoritative of dialogic discourse, zoals bij de les van Harm over Habermas en bij Desiree over emotietheorieën. De leerlingen die zeggen: ik weet nu niet wat het goede antwoord is, hebben het gesprek als authoritative opgevat (en de vraag als een vraag waarop slechts één goed antwoord is). Er zijn ook leerlingen die het gesprek als dialogic hebben opgevat, en zelf met ideeën komen over het onderwerp. In beide lessen is het doel tweeledig: het gaat zowel om het toepassen van een bepaalde theorie als om het zelf denken over die theorie. Dat is enerzijds een goed teken: bij filosofie staan theorieën immers altijd ter discussie. Maar het moet voor leerlingen wel duidelijk zijn wat voor soort vraag ze wordt gesteld: een vraag waarop één goed antwoord is, of een vraag waarop verschillende antwoorden mogelijk zijn. Het onderwijsleergesprek is al eerder genoemd als manier om te balanceren tussen filosofie leren en leren filosoferen. Dat geldt ook voor dit spanningsveld tussen authoritative en dialogic discourse. Het afwisselen tussen beide is hier ook een balanceeract. Dat maakt dat de eerder gegeven definitie waarin het onderwijsleergesprek onder authoritative discourse geschaard werd, bijgesteld

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw