Proefschrift

25 dat leerlingen bepaalde filosofische theorieën en begrippen leren kennen. Behalve dit praktische argument, is er ook een meer fundamentele kritiek op deze opvatting van filosofieonderwijs: om filosofie te leren moet er iets van buiten komen. Het in aanraking brengen met de rijke ideeëngeschiedenis van de filosofie biedt leerlingen begrippen en ideeën om zich te verhouden tot filosofische vragen waar zij zelf, als zij alleen maar socratische gesprekken zouden voeren, (waarschijnlijk) nooit op waren gekomen en kan daardoor deuren openen die anders gesloten zouden blijven. In de opvatting van Rancière komt er wel iets van buiten: het boek. Maar dit boek dienen de leerlingen zelfstandig te lezen, de enige rol van de docent is ‘de verificatie van aandacht’ door naar het oordeel van de leerling te vragen. Ook die positie is ook niet houdbaar voor de filosofiedocent in het voortgezet onderwijs. Het is immers slechts voor weinig leerlingen weggelegd om zelf wegwijs te worden in filosofische teksten, wat op de paradoxale situatie neer zou komen dat filosofieonderwijs alleen aan leerlingen gegeven kan worden die dit zelf al kunnen. Wil filosofieonderwijs aan de pedagogisch opdracht voldoen om de leerlingen tot autonome, zelfdenkende volwassenen op te voeden, dan is het de kunst van het vak om als filosofiedocent de leerlingen aan de ene kant iets van buiten aan te reiken (filosofische theorieën, begrippen, teksten), en ze aan de andere kant genoeg ruimte te bieden om zelf te denken. Dit is het uitgangpunt voor het spanningsveld filosofie leren - leren filosoferen, dat gebruikt zal worden om de hoofdvraag naar ‘ruimte om te denken’ te beantwoorden. Om deze hoofdvraag naar ‘ruimte om te denken’ verder te verkennen volgt nu een paragraaf waarin het begrip ‘denken’ naar goed filosofisch gebruik zelf onderzocht zal worden, aan de hand van Denken van Hannah Arendt en How we think van John Dewey. Voor Arendt is gekozen vanwege haar heldere historisch-filosofische overzicht over het denken. De keuze voor Dewey ligt voor de hand vanwege zijn pleidooi voor het belang van leren denken in het onderwijs, waarmee hij als een van de belangrijkste grondleggers beschouwd wordt van het kritisch denken als onderwijsdoel. Daarom begin ik met Arendt (alhoewel Dewey chronologisch gezien eerder komt), vervolg ik met Dewey en sluit deze paragraaf af met een gedeelte over kritisch denken. Uit deze literatuur worden een aantal aanwijzingen voor onderwijs in denken gedestilleerd. Deze aanwijzingen vormen de opmaat naar nog twee spanningsvelden, die samen met het eerste en overkoepelende spanningsveld filosofie leren - leren filosoferen het kader voor dit onderzoek vormen.

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw