26 1.5 Wat is denken? Hannah Arendt: Denken Hannah Arendt begint haar onderzoek naar het denken in 1971 met de vraag: “Zou de denkactiviteit de voorwaarde kunnen zijn waaronder mensen zich van het kwaad onthouden?” (2012, p. 32). De aanleiding voor die vraag was het proces tegen de nazi-misdadiger Eichmann dat zij volgde in 1961. In het boek dat ze daarover scheef (Eichmann in Jeruzalem, 1963) muntte ze in de ondertiteld de term die haar de meeste bekendheid opleverde: Een verslag van de banaliteit van het kwaad. De beschrijving van Eichmann als oppervlakkige en gedachteloze ambtenaar, in plaats van een duivelachtige belichaming van het kwaad, riep wereldwijd enorme controverse op. Dat verband tussen het kwaad en de onnadenkendheid was voor Arendt het vertrekpunt voor haar filosofische onderzoek naar de mentale activiteiten van de mens, The life of the mind. Dit is opgedeeld in de delen Denken, Willen en Oordelen (in de Nederlandse vertaling), waarvan het laatste deel door haar onverwacht vroege dood helaas niet is voltooid. Volgens Arendt denken mensen het grootste deel van de tijd niet na, maar handelen ze volgens gewoonten en gebruiken en baseren ze zich op vooroordelen. Het gaat er om zelf tot de juiste oordelen te komen, waarmee denken in crisissituaties het doorslaggevende verschil kan uitmaken. Arendts belangrijkste uitgangspunten zijn in lijn met het eerder genoemde verlichtingsmotto van Kant: Sapere aude!, oftewel: heb de moed je eigen verstand te gebruiken. Ook het onderscheid van Kant tussen Vernunft (het denken, meestal vertaald als: de rede) en Verstand (het kennen) neemt Arendt over. Het denken, waar het Arendt om gaat, is gericht op zin en betekenis, terwijl het verstand gericht is op het kennen van de wereld, op de wetenschappelijke manier: het zoeken naar de waarheid. Dit zijn twee verschillende dingen. Het kennen is resultaatgericht, het gaat om verwerving van kennis. Het denken leidt nooit tot een resultaat dat behouden kan worden: het denken moet steeds weer opnieuw beginnen. Net zoals Penelope elke nacht weer ontrafelt wat ze die dag daarvoor geweven heeft, zo is ook het denken eindeloos en nooit af. Het denken leidt niet tot kennis, niet tot waarheid, niet tot regels, het ondermijnt ze juist en is in die zin deconstructief. In Arendts woorden: “De behoefte van de rede wordt niet gestimuleerd door de zoektocht naar de waarheid, maar door de zoektocht naar zin en betekenis. En waarheid en zin zijn niet hetzelfde” (ib., p. 43). Dit is voor dit onderzoek een cruciaal onderscheid. Voor het leren reproduceren van kennis zijn allerlei didactische middelen ontwikkeld en onderzocht: technieken om beter te onthouden, te spreiden in tijd, in stapjes op te delen, te linken aan
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw