Proefschrift

27 voorkennis, enzovoorts. Of leerlingen kennis kunnen reproduceren is bovendien eenvoudig te toetsen. Als we Arendts opvatting volgen is dat voor het denken een heel ander verhaal: het levert geen resultaat op en is zelfs deconstructief van aard. De vraag is dus: als het denken op deze manier wordt opgevat, welke consequenties heeft dit dan voor het onderwijs in denken? Volgens Kant is het denken een fundamentele menselijke behoefte, die door niets anders in beweging kan worden gebracht dan door zichzelf. Ook dit is een belangrijk gegeven voor het onderwijs: je kan iemand niet dwingen om te denken. En bovendien: mentale activiteiten zijn onzichtbaar, denken kun je niet zien. Alleen op een negatieve manier, als je er ‘niet bij bent met je hoofd’. Denken veronderstelt een terugtrekken uit de wereld, letterlijk: ‘stop- en-denk’. Volgens Arendt kun je alleen goed over dingen nadenken als ze niet op dat moment voor je aanwezig zijn. En het effect van denken is vaak dat je daarna ook nog een beetje van de wereld bent: je gaat door het denken twijfelen aan wat je daarvoor nog zeker dacht te weten en kan daardoor niet meer gedachteloos doorgaan met wat je deed. Dat is een eerste aanwijzing voor onderwijs in denken: Denken kun je niet afdwingen. Wel kun je leerlingen uitnodigen tot denken. Om in de ‘denkmodus’ te komen is iets nodig dat de ‘routinemodus’ doorbreekt. De metaforische taal is volgens Arendt voor de geest de enige manier om te verschijnen: we kunnen alleen denken als we een taal beheersen. Dat impliceert dat we andere mensen nodig hebben om te kunnen denken. Die taal hebben we immers van anderen geleerd, en door die taal kunnen we de gedachten van anderen leren kennen en die van onszelf delen. In Arendts terminologie: menszijn bestaat alleen in meervoud, in pluraliteit. Arendt vat het denken op als een dialoog. Ook als het denken alleen in je eigen hoofd gebeurt: “Ik spreek eerst met anderen, voor ik met mezelf spreek, onderzoekend waar het gezamenlijk spreken over ging, om dan te ontdekken dat ik niet alleen met anderen kan dialogeren, maar ook met mezelf” (ib., p. 240). Hieruit kunnen we afleiden dat voor het leren denken de dialoog cruciaal is. Door de dialoog met anderen te voeren, in een gesprek in de klas bijvoorbeeld, kan het voeren van de dialoog in je eigen hoofd, het denken, geoefend worden. Dat is een tweede aanwijzing voor onderwijs in denken: Denken gebeurt in dialoog. De dialoog in het eigen hoofd kan geoefend worden door de dialoog met andere mensen te voeren.

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw