29 mensen uit hun slaap. Hij zet ze aan tot denken, want, zo luidt de andere beroemde uitspraak van Socrates: ‘Het niet onderzochte leven is het niet waard geleefd te worden’. Ten tweede wordt Socrates omschreven als vroedvrouw in de zin dat hij anderen kan verlossen van hun gedachten door de juiste vragen te stellen. Ten derde wordt Socrates omschreven als een siderrog omdat hij zichzelf en iedereen waarmee hij in contact kwam verlamde door hen zijn eigen radeloosheid te laten voelen, het werkelijk geloven dat ‘ik weet dat ik niets weet’. Dat lijkt het tegenovergestelde van de horzel: niet opwekken, maar juist verlammen. Maar dat is nu juist het merkwaardige van het denken: van buitenaf ziet het eruit als stilstaan, van binnen vindt de hoogste staat van activiteit plaats. In lijn met Arendts opvatting over het denken leveren de dialogen waarin Socrates het woord voert nooit een definitie of een oplossing op voor de vraag waarmee ze beginnen. Als de vraag luidt: ‘Wat is rechtvaardigheid?’, is er aan het aan eind van de dialoog alleen maar meer verwarring over het begrip rechtvaardigheid en moet degene met wie Socrates praatte radeloos toegeven dat hij ook niet weet wat rechtvaardigheid is, terwijl hij dat voorheen wel altijd dacht te weten. Toch wordt over Socrates gezegd dat hij wel geloofde in het onderwijzen van de deugd, in de zin dat het spreken en denken over vroomheid, rechtvaardigheid en moed mensen waarschijnlijk vromer, rechtvaardiger en moediger maakte, ondanks het feit dat dit spreken en denken geen kant-en-klare definities of oplossingen opleverde. Niet als didactische truc: “Het is niet zo dat ik andere mensen in de war breng, terwijl ik zelf de antwoorden ken. De waarheid is veeleer dat ik hen besmet met de radeloosheid die ik zelf voel” (ib., p. 221, citaat uit Plato, Meno). De enige keer dat Arendt zich in dit boek over onderwijs uitlaat is hier: “Dit vat uiteraard heel keurig de enige manier samen waarop het denken onderwezen kan worden - ook al onderwees Socrates niets, zoals hij herhaaldelijk zei, om de eenvoudige reden dat hij niets te onderwijzen had” (ib., p. 221). Denken, zo stelt Arendt aan het eind van haar boek, is een gevaarlijke onderneming. Het onderbreekt alle activiteiten en breekt met alle regels. Doctrines blijven niet overeind als mensen zelf gaan denken. Dat maakte dat Socrates als een gevaar werd gezien voor de machthebbers van Athene en ter dood werd veroordeeld. Maar niet denken is volgens Arendt nog veel gevaarlijker. Niet-denkende mensen gaan als slaapwandelaars door het leven en klampen zich vast aan de heersende regels. Arendt gaat terug naar haar beginvraag en concludeert bitter dat mensen diep in slaap verzonken moesten zijn toen in nazi-Duitsland fundamentele geboden van de westerse moraliteit plotseling werden omgekeerd, zoals ‘Gij zult niet doden’. Dat het na de oorlog net zo makkelijk was om die waarden weer om te keren, is evenmin een troost, het is volgens Arendt hetzelfde fenomeen.
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw