32 nieuwsgierigheid, ordelijkheid en concentratie, maar ook levendigheid: ruimte waarin het denken alle kanten op kan gaan. Dat is de vijfde aanwijzing voor onderwijs in denken: Voor denken is zowel levendigheid nodig als concentratie. Dewey geeft nog een heel aantal interessante opmerkingen een aanbevelingen voor het onderwijs gericht op denken, waarvan nu enkele volgen die relevant zijn voor dit onderzoek. Dewey merkt op dat het denken niet alleen gevormd wordt door de juiste training, maar dat minstens zo belangrijk is wat de docent onbewust overdraagt. Lastig daarbij is dat mensen zich vaak niet bewust zijn van hun eigen denkgewoonten en deze onbewust tot de standaard maken waarmee ze anderen beoordelen. Voor de leraar is dat niet anders, waardoor de neiging ontstaat om alles aan te moedigen bij een leerling dat lijkt op de eigen denkhouding en om datgene dat daar niet mee spoort te verwaarlozen of gewoonweg niet te begrijpen of op te merken. Daarnaast kan een docent zijn eigen persoonlijkheid te veel centraal stellen. Dat is gevaarlijk, want de leerling leert dan juist niet om onafhankelijk te denken, maar vraagt zich af: wat wil de docent horen? Niets anders is zo funest voor het leren denken als leerlingen die hun leraren moeten napraten vindt Dewey, die constateert dat dit helaas toch wijdverspreid is in grote delen van het onderwijs. Dewey merkt verder op dat leerlingen die snel en verrassend reageren meestal slim genoemd worden, maar dat de leraar net zoveel aandacht zou moeten hebben voor de slow but sure denkers. Dit type leerlingen zal niet snel reageren in de klas, en daardoor vaak niet worden opgemerkt door docenten. Het is dus belangrijk om manieren te vinden om deze leerlingen tijd te geven om te denken, en om ze de kans te geven in alle rust te reageren. Om alle leerlingen aan het denken te zetten, moeten docenten dus niet alleen kennis van hun vak hebben, maar ook over hun leerlingen. Hieruit komt de zesde aanwijzing voor onderwijs in denken uit voort: Onderwijs dat zich richt op de intellectuele houding van leerlingen vereist zowel kennis over de individuele leerlingen als inhoudelijke kennis over het vak. Dewey noemt drie veelvoorkomende valkuilen in het onderwijs die fnuikend zijn voor het leren denken van leerlingen. De eerste is het isoleren van het abstracte, logische denken, waardoor het voor leerlingen geen betekenis heeft. Het tweede is het ‘drillen’ van bepaalde routines, die volgens Dewey fataal zijn voor het
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw