39 een zwakte bloot (leerlingen lopen ergens tegenaan wat ze niet meteen begrijpen, of weten niet precies wat ze moeten doen), als een opening naar de mogelijkheid om te leren. Als leerlingen zo’n ‘desillusie’ ervaren, hebben zij de keuze om hun manier van denken te veranderen, en daarmee zelf ook een beetje te veranderen. Dit effect is er zo lang “the struggle is endured and not simply ignored” (ib., p. 30). Die negatieve ervaring hoort dus bij het leren en moet door docenten niet vermeden worden, maar getransformeerd naar een positief moment waarvan leerlingen iets kunnen leren. Dit vereist volgens Herbart pedagogische tact van de docent: “The quick evaluation and judgment – not proceeding like a routine – of what should be done in an individual situation” (ib., p. 49). Het is een vorm van praktische wijsheid (phronèsis in Aristoteliaanse termen) die typerend is voor goede docenten. Waar Aristoteles de metafoor geeft van de boogschutter, die heel goed kan zijn in het richten van de pijl, maar toch elke keer rekening zal moeten houden met de wind, moet ook de docent steeds weer inspelen op de situatie in de klas. Bijvoorbeeld door in te spelen op wat leerlingen zeggen, door aan te sluiten bij wat zij al weten, door in te schatten of er doorgevraagd moet worden of niet. Daarvoor is een bepaalde opmerkingsgave nodig, door Amerikaanse onderwijsfilosoof David Hansen intellectual attentiveness genoemd. Door de Nederlandse pedagoog Wilna Meijer wordt dit begrip als volgt uitgelegd: … de aandacht van de leraar voor wat zich afspeelt tussen leerling en leerstof. Met andere woorden: de opmerkingsgave voor heel concrete signalen van leerlingen in relatie tot de leerstof waarmee ze bezig zijn, waarmee ze in aanraking worden gebracht, bijvoorbeeld een frons die op twijfel of verwarring wijst, of een lachje van verrassing of plezier, of al even zichtbare tekens van verveling en desinteresse. Deze opmerkingsgave kenmerkt de ware leraar. Zien en opmerken wat leerlingen raakt, pakt, interesseert en waar ze afhaken, daar draait het om, en natuurlijk ook om wat leerlingen moeilijk vinden, waar ze de fout in gaan en wat hen juist gemakkelijk af gaat, enzovoort. Of de leraar onderbreekt, interrumpeert, en zo ja, hoe en wanneer, is een kwestie van timing. De goede timing van de leraar kan onmogelijk louter een kwestie zijn van tempo en snelheid – het ‘zo snel mogelijk’ van de economische norm van efficiency. Goede timing is juist vaak een kwestie van stiltes laten vallen en van wachten – wachten tot het juiste moment daar is (Meijer, 2019, pp. 34-35).
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw