43 Veiligheid scheppen én uitdagen De eerste aanwijzing voor het denken begon met de constatering dat dat denken (in de zin van: reflectief denken, of kritisch denken) niet iets is dat je kunt afdwingen. Daarom zijn die discontinue momenten van belang: het zijn openingen die leerlingen tot denken kunnen aanzetten. Dat kan toevallig ontstaan, maar zo’n moment kan ook door een docent geïnitieerd worden, als een uitnodiging tot denken. Bijvoorbeeld door een vraag te stellen die twijfel oproept, door een nieuw perspectief te bieden, iets waardoor de leerling denkt: ‘Huh?’ of: ‘Zo had ik het nog nooit bekeken’. Dan begint het denken, zoals ook in de socratische methode het toegeven van de eigen onwetendheid het begin is van het onderzoeken van vooronderstellingen, van vastgeroeste denkbeelden, of van, in Arendt termen ‘bevroren begrippen’. Ook in de definitie van een filosofische werkvorm bij Kienstra komt het element van het constateren van de eigen onwetendheid terug: “een complexe, gestandaardiseerde manier van filosoferen waarin filosofische kennis en vaardigheden worden gecombineerd om gedachten uit te wisselen, door expliciet aandacht te besteden aan filosofische (meta)concepten in een levensechte context, zodanig dat iemand zich eerst realiseert dat hij onwetend is, om daarna op een metaniveau verder te zoeken” (Kienstra, 2016, p. 37). Je zou dit de destructieve kant van de filosofie kunnen noemen: de kant die leerlingen laat twijfelen, waarin vooronderstellingen ter discussie worden gesteld, en wellicht het hele denkkader aan het wankelen wordt gebracht. In filosofielessen kunnen leerlingen aan hun geloof in God gaan twijfelen, aan de zekerheid van wetenschappelijke kennis, of zelfs aan hun eigen waarneming. Om dit te kunnen laten gebeuren, is een veilig leerklimaat een belangrijke voorwaarde. Als leerlingen bang zijn om uitgelachen of afgekeurd te worden, zullen ze niet snel zeggen waar ze over twijfelen of een afwijkend standpunt innemen. De docent moet er dus voor zorgen dat de leerlingen naar elkaar leren luisteren en ze allemaal de kans geven om aan bod te komen. Pedagogische tact is in dit soort gesprekken daarom cruciaal, zoals hierboven al gezegd is: de docent moet de leerlingen goed kennen om in te kunnen schatten wat de juiste reactie is. (Zie aanwijzing om te denken nr. 6: Onderwijs dat zich richt op de intellectuele houding van leerlingen vereist zowel kennis over de individuele leerlingen als kennis van het vak.) Tegelijkertijd moet de docent het ook aandurven om de leerlingen te verrassen en uit hun comfortzone te halen, aangezien dat voorwaarden zijn om aan het denken gezet te worden. Van de docent vergt dat een dubbele inspanning: zowel veiligheid bieden als uitdagen.
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw