Proefschrift

44 Het tweede spanningsveld: continuïteit - discontinuïteit Het tweede spanningsveld wordt bepaald door de polen continuïteit en discontinuïteit. Continuïteit wordt op een school op allerlei manieren verondersteld: door orde en een veilige sfeer in de klas, een curriculum, lesmateriaal, lesplanning, schoolregels, toetsen. Aan de andere kant is discontinuïteit een voorwaarde om aan het denken gezet te worden. De filosofiedocent balanceert binnen dit spanningsveld dus tussen de polen continuïteit (het zorgen voor een veilige, georganiseerde schoolpraktijk) en discontinuïteit (uit de vertrouwde routine stappen om leerlingen aan het denken te zetten). 1.7 Authoritative - dialogic discourse De laatste jaren is er een hernieuwde aandacht voor de dialoog in pedagogische en onderwijskundige literatuur onder de term dialogic teaching. Net als ‘kritisch denken’, waar het raakvlakken mee heeft, is het een lastig te definiëren begrip, waar verschillende onderzoekers net iets andere definities, benamingen en indelingen voor gebruiken. Ik beperk met hier tot een paar van de meest gebruikte en voor dit onderzoek meest relevante onderscheidingen. Arendt noemde het denken ‘de onzichtbare dialoog tussen mij en mezelf’. Als we dit betrekken op het onderwijs is de dialoog de manier waarop het denken zichtbaar (of eigenlijk: hoorbaar) kan worden in de klas, en de manier waarop de leerlingen dit denkproces samen kunnen oefenen. Maar dan moet er wel sprake zijn van een ‘echte’ dialoog: een dialoog waarin genoeg ruimte is voor leerlingen om hun eigen denken te uiten en te verkennen, en te luisteren en open te staan voor het denken van anderen. ‘Echte dialoog’ staat hier tegenover een schijndialoog, of een monoloog. Ursula Reitemeyer (2005) stelt dat vormend onderwijs altijd een dialogisch proces is. Van een ‘schijndialoog’ is volgens haar sprake als een van de dialoogpartners het idee heeft de waarheid in pacht te hebben, en de macht heeft die aan de ander op te leggen. Ironisch genoeg zijn juist die dialogen waarin Socrates’ gesprekspartners niet veel meer zeggen dan: ‘Ja, inderdaad, zo is het Socrates’, typische schijndialogen: het zijn monologen vermomd als dialogen. In de praktijk van het onderwijs is zo’n schijndialoog gemakkelijk voor te stellen: de leraar is dan degene die de waarheid in pacht denkt te hebben, en wiens vragen niet gesteld worden om in dialoog te gaan, maar hoogstens retorisch bedoeld zijn om het eigen verhaal kracht bij te zetten, of als ordemaatregel om de leerlingen bij

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw