Proefschrift

48 authoritative (scientific) views” (Kim, 2019, p. 75). Hier komen we bij het eerdergenoemde verschil: filosofie beschikt niet op dezelfde manier als exacte vakken over een accepted body of knowledge. Als er bij filosofie uitleg gegeven wordt over een bepaalde theorie, laten we als voorbeeld de plichtsethiek van Kant nemen, dan zal dit niet gepresenteerd worden als dé algemeen geaccepteerde theorie over ethisch handelen (tot nu toe, zoals in de wetenschap gebruikelijk is), maar als een van de verschillende theorieën, naast gevolgenethiek en deugdethiek bijvoorbeeld. De theorie zal daarom waarschijnlijk niet alleen uitgelegd worden, maar ook bevraagd, onderzocht en gecontrasteerd worden, wat in de indeling van Mortimer en Scott bij voorbaat al als dialogic wordt bestempeld. Bestaat er dan wel zoiets als authoritative discourse in de filosofieles? Niet helemaal op dezelfde manier, zo lijkt het. Toch zijn er overeenkomsten met de lessen die Mortimer en Scott beschrijven: een theorie, zoals de plichtsethiek, zal eerst uitgelegd moeten worden, voordat de leerlingen erover kunnen gaan denken. In die uitleg zal de docent eerst aandacht besteden aan één bepaalde opvatting, wat volgens bovenstaande definitie als authoritative discourse gekenmerkt wordt. Vervolgens kan er met de leerlingen gesproken worden over hoe zij zelf denken over die theorie, of kan de theorie vergeleken worden met andere theorieën en is er sprake van dialogic discourse. De beweging gaat in zo’n soort les dus van authoritative (uitleg of onderwijsleergesprek over een bepaalde filosofische theorie) naar dialogic discourse (gesprek over hoe leerlingen hierover denken). Die beweging kan ook andersom gemaakt worden: van dialogic naar authoritative discourse. Bij Mortimer en Scott is het voorbeeld dat leerlingen een natuurkundig experiment doen en vervolgens wordt gevraagd naar mogelijke verklaringen voor de uitkomst van dat experiment. Ze worden dus eerst zelf aan het denken gezet, daarna pas legt de docent de theorie uit die het fenomeen verklaart. Ook bij filosofie is een veelgebruikte strategie om leerlingen aan de hand van een vraag (bijvoorbeeld: ‘Mag je liegen?’) eerst zelf aan het denken te zetten, om vervolgens een theorie uit te leggen die hierbij aansluit (bijvoorbeeld: de plichtsethiek). Die aanpak heeft veel voordelen: als leerlingen eerst zelf over een bepaalde vraag hebben nagedacht, zal de theorie die daar vervolgens een antwoord op geeft veel meer betekenis voor ze hebben, dan als er begonnen was met de theorie, zonder dat duidelijk was waarom deze relevant zou zijn. Dit onderscheid wordt ook wel aangeduid met de inductieve versus de deductieve aanpak (Oosthoek, 2007). Zoals we eerder hebben gezien, is een van de mogelijke soorten gesprekken in een filosofieles het socratisch gesprek, waarvoor onder andere kenmerkend is dat de docent niet naar een bepaald antwoord toe stuurt en er niet wordt uitgegaan of verwezen naar theorie. Dat zou in de indeling van Mortimer en Scott bij uitstek een

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw