49 voorbeeld zijn van dialogic discourse. In het onderwijsleergesprek daarentegen, dat het meest voorkomt in het filosofieonderwijs (Marsman, 2010), stuurt de docent door het stellen van bepaalde vragen juist wél toe naar een bepaalde theorie, wat volgens de indeling van Mortimer en Scott een vorm van authoritative discourse is. Vertaald naar gesprekken tussen docent en leerlingen in de filosofieles zouden we het onderscheid tussen authoritative en dialogic discourse als volgt kunnen maken: Authoritative discourse: Uitleg of onderwijsleergesprek waarin een bepaalde filosofische theorie centraal staat. De vragen die de docent stelt en de antwoorden die gegeven worden, worden gerelateerd aan die theorie. Dialogic discourse: Een open filosofisch gesprek waarbij docent en leerlingen samen iets aan het onderzoeken zijn, bijvoorbeeld een begrip, theorie of vraag (dit kan een socratisch gesprek zijn, maar ook een andere vorm van filosofisch gesprek). De deelnemers van het gesprek staan open voor elkaars ideeën en het gesprek wordt niet gestuurd naar een vooraf bepaald eindpunt. Kienstra maakt een soortgelijk onderscheid in vormen van dialoog in de filosofieles: de open discussie en het onderwijsleergesprek. Daarnaast onderscheidt zij verschillende soorten sturing van de docent (zie paragraaf 1.3). De doelgerichtheid van de dialoog is een punt van discussie. Volgens Alexanders opvatting is dit een van de principes van dialogic teaching (de vijfde: “purposeful: teachers plan and facilitate dialogic teaching with particular educational goals in view”). Matusov (geciteerd in Kim et al, 2019, p.77) stelt hier tegenover dat doelgericht onderwijs anti-dialogisch is. Het argument is hier dat als het eindpunt al bekend is, er geen sprake is van een echte dialoog. Matusov ziet de dialoog niet als een middel dat je in het onderwijs kunt gebruiken om het leren te bevorderen, dit beschouwt hij als een instrumentele benadering. Deze discussie is van belang voor bovenstaande definitie van het onderwijsleergesprek. Dat wordt doorgaans opgevat als een doelgericht gesprek, waarbij de docent de leerlingen leidt naar een vooraf bepaald eindpunt (meestal de uitleg van een bepaald begrip of theorie), hierboven gedefinieerd als authoritative discourse. Volgens Matusov is dat dus geen echte dialoog. De vraag is of dit onderscheid in de praktijk van de filosofieles zo zwart-wit is (dit wordt verkend in de derde onderzoeksvraag, zie paragraaf 4.3). Er zijn in de onderwijskundige literatuur meer onderscheidingen gemaakt die vergelijkbaar zijn met het onderscheid authoritative-dialogic discourse. Zoals
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw