53 Hierbij dient opgemerkt te worden dat het analysekader bedoeld is als een analysemiddel, het is een model. Zoals eerder beargumenteerd zijn de begrippen aan de linkerkant in de praktijk meestal niet gescheiden van de begrippen aan de rechterkant. Filosofie leren en leren filosoferen kun je in de praktijk niet uit elkaar halen, omdat je filosofische theorieën niet kunt begrijpen zonder erover na te denken, en ook andersom: omdat je kennis van begrippen nodig hebt om over filosofische problemen na te kunnen denken. Om misverstanden te voorkomen: het uitleggen van een filosofische theorie of het lezen van een filosofische tekst kan net zo goed aanzetten tot denken als een gesprek over een filosofische vraag. Het is dus niet zo dat het denken alleen aan de rechterkant gebeurt. Het idee is juist dat de ruimte om te denken ontstaat in het spanningsveld tussen beide polen, en dat ze daarvoor dus beide nodig zijn. De pedagogische balanceeract Het idee voor de vorm van dit analysekader is ontleend aan de wijsgerige pedagogiek waar het woord antinomie gebruikt wordt om een spanningsvolle verhouding tussen twee polen aan te geven. De pedagogische relatie wordt gekenmerkt door de antinomie van ideaal en werkelijkheid: tussen het streven naar wat het kind zou moeten kunnen in de toekomst, en het accepteren van wat het op dit moment kan. Dit gaat uit van het idee van de bijzondere aard van de pedagogische relatie volgens de Duitse pedagoog Herman Nohl: “de relatie tussen een volwassene en een kind, opvoeder en opvoedeling, waarbij de volwassene de mondigheid van de opvoedeling beoogt. Met andere woorden: de pedagogische relatie is gericht op de opheffing van zichzelf” (Meijer, 2016, p. 110). Als de opvoeding geslaagd is, is de opvoeder overbodig geworden, dan is het kind volwassen en kan het zelf nadenken en autonoom handelen (auto-nomos: jezelf de wet stellen, op de Kantiaanse manier). De pedagogische paradox, die we onder andere bij Nelson aantroffen, is dan opgelost. Maar zo lang de opvoeding nog duurt, moet de balans tussen beide polen intact blijven. Als de opvoeding alleen gericht is op wat het kind nog niet kan, zal het onzeker worden. Als de opvoeding alleen gericht is op wat het al wel kan, zal het niet uitgedaagd worden om zich te ontwikkelen. Dat geldt zowel voor de opvoeding als voor het onderwijs: zowel ouders als docenten zullen deze balanceeract herkennen. Dat is precies wat opvoeden en onderwijzen zo moeilijk maakt: het is nooit alleen maar het een of het ander, het is altijd en-en: vrijheid geven én grenzen stellen bijvoorbeeld, begeleiden én zelf laten doen.
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw