55 leerlingen. De rol van de docent binnen het dialogic discourse is minder sturend: de docent onderzoekt samen met de leerlingen een filosofische vraag. Binnen dit spanningsveld laveert de docent binnen het gesprek in de klas dus tussen het sturen richting filosofische inhouden enerzijds en het open staan voor het denken van de leerlingen anderzijds. Onderzoeksvragen De onderzoeksvragen komen voort uit de drie spanningsvelden. Eerste spanningsveld: filosofie leren - leren filosoferen Bij het eerste spanningsveld worden de opvattingen van de acht deelnemende filosofiedocenten over hun manier van lesgeven vergeleken en daarmee de positie bepaald die zij innemen binnen dit spanningsveld. De vragen die bij dit begrippenpaar horen gaan over de opvattingen van filosofiedocenten over hun vak. De keuze voor de onderzoeksvragen over het socratisch gesprek en voor het lezen van primaire teksten is vanuit twee klassieke opvattingen over filosofieonderwijs: filosofie opgevat als het oneindige gesprek over filosofische vragen (waarbij het socratisch gesprek een bijzondere rol inneemt, zie paragraaf 1.4) en filosofie opgevat als het interpreteren van teksten van filosofen. Onderzoeksvragen bij het eerste spanningsveld: 1a) Wat zijn de opvattingen van docenten over filosofie leren versus leren filosoferen? 1b) Wat zijn de opvattingen van docenten over het socratisch gesprek? 1c) Wat zijn de opvattingen van docenten over het gebruik van primaire teksten? Tweede spanningsveld: continuïteit - discontinuïteit Binnen het tweede spanningsveld wordt eerst onderzocht hoe docenten voor de continuïteit zorgen die het aanbieden van filosofie als een schoolvak vooronderstelt, bijvoorbeeld door te kijken naar lesorganisatie en curriculum. Daarna wordt onderzocht hoe docenten gebruik maken van discontinuïteit om hun leerlingen aan het denken te zetten. Dat wordt op twee manieren bekeken: vanuit het aangrijpen van onvoorspelbare gebeurtenissen in de klas, en vanuit het zelf initiëren van de docent van zo’n moment.
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw