61 begrijpen van het onderzoeksmateriaal. Ik heb gebruik gemaakt van literatuur uit verschillende disciplines: filosofie, vakdidactiek, pedagogiek, onderwijskunde en onderwijspsychologie. Er was gedurende het hele onderzoeksproces een wisselwerking tussen de ideeën die ik opdeed uit de literatuur en de ideeën die ik opdeed uit de praktijk. De methode van het onderzoek is hermeneutisch. Waar vroeger de hermeneutiek vooral gericht was op de interpretatie van bijbelteksten beschreef Friedrich Schleiermacher dit aan het begin van de negentiende eeuw als een manier voor de pedagogiek om zich op de opvoedingspraktijk te richten. De opvoedingspraktijk wordt daarbij, net als een tekst, op een betekenisvolle manier geïnterpreteerd. Wilhelm Dilthey greep aan het eind van de negentiende eeuw op het werk van Schleiermacher terug door de hermeneutiek als een methode voor de geesteswetenschappen te beschrijven. Kort samengevat is Diltheys redenering dat de geesteswetenschappen een andere methode dan de natuurwetenschappen nodig hebben omdat mensen geen levenloze objecten zijn, maar subjecten met bepaalde intenties, waarden en gedachten. Geesteswetenschappelijke kennis draait om betekenis, om het begrijpen van menselijke, culturele praktijken. Dit in tegenstelling tot natuurwetenschappelijk onderzoek dat tot doel heeft hetgeen onderzocht wordt te verklaren. Dilthey was een inspirator voor de geesteswetenschappelijke pedagogiek, tot in de jaren zestig van de vorige eeuw de toonaangevende benadering in de pedagogiek in Nederland. Het uitgangspunt van de geesteswetenschappelijke pedagogiek is om de opvoeding vanuit de praktijk als een betekenisvol geheel te begrijpen. Het doel is om een theorie van en voor de praktijk te geven, door op de praktijk te reflecteren en deze te verhelderen (Meijer, 2016). Dat geldt ook voor dit onderzoek. De hoofdvraag naar ‘ruimte om te denken’ ging daarom niet vooraf aan het onderzoeken van de praktijk, maar kwam voort uit de eerste serie interviews met de docenten. Ik besloot me op datgene te richten wat de docenten zelf als belangrijkste doel noemden: leerlingen aan het denken zetten. Uit de vakdidactische literatuur sloot daar het onderscheid tussen filosofie leren en leren filosoferen goed bij aan, wat vanaf begin af aan het belangrijkste onderscheid was om het materiaal mee ordenen (in literatuur over kwalitatief onderzoek aangeduid met de term sensitizing concept, zie bijvoorbeeld Boeije, 2010). Ondertussen was ik Arendt en Dewey gaan lezen, om het begrip ‘denken’ op een filosofische manier te onderzoeken. Daarin zag ik allerlei parallellen met wat de docenten hadden gezegd, met name met betrekking tot het belang van de dialoog en discontinuïteit voor het onderwijs in denken. Daar ben ik toen meer literatuur over gaan zoeken, waaruit het idee voor de spanningsvelden ontstond, wat vervolgens een manier opleverde om het materiaal uit de praktijk mee te
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw