64 docenten, en dat daarvoor een andere aanpak nodig was. In 2015 schreef ik een nieuw onderzoekvoorstel, de basis voor dit proefschrift, met een kwalitatieve aanpak, gericht op good practices van filosofiedocenten. In januari 2016 begon ik met een pilot bij de eerste van de acht docenten. Om zowel expliciete als impliciete praktijkkennis te onderzoeken, nam ik verschillende soorten interviews af. Het eerste interview met elke docent was gericht op expliciete praktijkkennis: de opvattingen van de docent over onder andere de doelen van het vak, het curriculum, het lesmateriaal en de opzet van de lessen. De stimulated recall interviews na afloop van de gegeven lessen waren gericht op impliciete praktijkkennis. De reflectie op het handelen van de docent in de klas stond daarbij centraal, bijvoorbeeld over de vragen die de docent stelde in de les, of de manier waarop hij of zij reageerde op de antwoorden van leerlingen. Aangezien het doel was om good practices te onderzoeken, was het logisch om ook de leerlingen bij het onderzoek te betrekken. De lessen zijn immers voor de leerlingen bedoeld. Ik wilde daarom hun oordeel over de les horen en achterhalen of zij uit de les haalden wat de docenten hoopten dat ze zouden doen. Het was daarmee ook een check: waren de deelnemende docenten in de ogen van hun leerlingen inderdaad goede docenten? Dat bleek zonder uitzondering het geval: alle leerlingen die ik heb gesproken waren heel positief over hun filosofiedocent. Ik besloot me te beperken tot lessen in de bovenbouw havo en vwo, omdat daarvoor een examenprogramma is opgesteld met bepaalde inhouden en vaardigheden, zodat het vergelijkbaar is wat docenten in die klassen onderwijzen. Bovendien zijn er in dat gebied de meeste ervaren docenten werkzaam, aangezien filosofie in de onderbouw pas later in opkomst kwam. Daarnaast is er geen curriculum vastgesteld voor filosofie in de onderbouw, zodat het te veel uiteenloopt wat daar onderwezen wordt. Ook wilde ik geen eindexamenklassen bij het onderzoek betrekken, omdat daar een groot deel van het de lessen besteed wordt aan het behandelen van de examenstof (vooral gericht op filosofie leren), wat vaak tot minder interactieve lessen leidt. Dus bleef over: lessen in 4 havo en 4 en 5 vwo. Deze keuze levert beperkingen op. Zo verschillen de onderzochte lessen waarschijnlijk van lessen filosofie in de onderbouw, omdat de nadruk daar vermoedelijk meestal meer ligt op leren filosoferen dan op filosofie leren. Verder was voor de observatie van de lessen van belang in welke tijd van het schooljaar deze plaatsvonden. Tussen het begin van het schooljaar en de herfstvakantie is geen goed moment, omdat het de dynamiek in een klas zich dan nog aan het vormen is, en de interactie tussen docent en leerlingen dan meestal nog niet optimaal is. De laatste weken van het schooljaar zijn ook niet geschikt, dan vallen er te veel lessen uit door andere activiteiten op de school. Ik besloot daarom
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw