69 onderzoek had geformuleerd (‘Hoe zetten filosofiedocenten hun leerlingen aan het denken?’). Achteraf gezien stond dit haaks op de hermeneutische methode: door de transcripties in heel veel kleine elementen op te knippen ging de betekenis verloren. Maar aangezien de transcripties bij elkaar honderden pagina’s aan tekst besloegen moest ik wel een manier vinden om het materiaal te kunnen ordenen. De kunst was dus om grip te krijgen op het grotere geheel, zonder dat de betekenis ervan verloren ging in versnipperde fragmenten. Ik besloot minder gedetailleerd te gaan coderen, met minder codes en grotere begrippen, en deze bovendien te relateren aan een centraal concept. Dat concept was ‘ruimte om te denken’. Het belangrijkste criterium om een zin of alinea uit een interview te selecteren, of een code aan te verbinden was daarom: heeft het betrekking op ‘ruimte om te denken’? Het proces dat volgde bestond uit een voortdurend heen-en-weer gaan tussen de transcripten van de interviews, de literatuur en de lijst met codes, waar steeds weer iets bijkwam of afviel, op de manier die Jorgensen als volgt beschrijft: The analysis of qualitative data is dialectical: data are disassembled into elements and components; these materials are examined for patterns and relationships, sometimes in connection to ideas derived from literature, existing theories, or hunches that have emerged during fieldwork of perhaps simply commonsense suspicions. With an idea in hand, the data are reassembled, providing and interpretation or explanation of a question or particular problem; this synthesis is then evaluated and critically examined; it may be accepted or rejected entirely or with modifications; and, not uncommonly, this process then is repeated to test further the emergent theoretical conception, expand its generality, or otherwise examine its usefulness (Jorgensen, 1989, p. 111). Een deel van de codes die ik had gemaakt kwam voort uit de vragen die ik de docenten had gesteld, bijvoorbeeld over de doelen van het vak en de werkvormen die zij in hun lessen gebruikten. Het viel me op dat het socratisch gesprek en primaire teksten de meest uitgesproken opvattingen los maakten. Dat sloot mooi aan bij het onderscheid filosofie leren - leren filosoferen, waarvan al snel duidelijk werd dat dit het belangrijkste onderscheid was om de docenten mee te positioneren. Zo ging ik alle interviews en verzamelde onderzoeksliteratuur bij langs. Omdat dit een langdurig proces was, was het behulpzaam om hier een logboek voor
RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw