Proefschrift

7 Inleiding Toen aan het eind van de jaren tachtig van de vorige eeuw het vakdidactisch onderzoek naar filosofieonderwijs in Nederland begon, was het vak filosofie in het voortgezet onderwijs nog een zeldzaamheid. De eerste twee proefschriften (Van der Leeuw & Mostert, 1988 en Kessels, 1989) gingen over wat de doelstellingen van filosofie in het voorgezet onderwijs zouden moeten zijn en welk lesmateriaal daarvoor ontwikkeld zou moeten worden. Inmiddels zijn we ruim dertig jaar verder en heeft filosofie zich als schoolvak in Nederland ontwikkeld tot een bloeiende praktijk. Daarom is het nu mogelijk om onderzoek te doen dat niet kijkt naar wat er zou moeten gebeuren, maar naar wat er gebeurt. Er zijn inmiddels een heel aantal ervaren filosofiedocenten op de havo en het vwo die een enorme schat aan kennis en ervaring in zich dragen. Een van de belangrijkste doelen van dit onderzoek is om die kennis te delen, zodat filosofiedocenten (en wellicht ook docenten van andere vakken) ervan kunnen profiteren. Dit onderzoek is daarom niet gericht op hoe het filosofieonderwijs er theoretisch gezien uit zou moeten zien, maar andersom: het is een poging om vanuit de lespraktijken van acht ervaren filosofiedocenten inzicht te krijgen in wat zij met hun filosofielessen willen bereiken en hoe ze dat doen. Leerlingen aan het denken zetten wordt door de acht deelnemende docenten als het belangrijkste doel van het filosofieonderwijs beschouwd. De hoofdvraag die hieruit voortkomt voor dit onderzoek is: hoe kan de filosofiedocent de leerlingen de ruimte bieden om zelf te denken? Van de lespraktijken van deze acht filosofiedocenten zijn portretten gemaakt. Daarin vertellen zij over hun opvattingen over het vak en krijgen we via korte stukjes uit hun lessen een beeld van hoe zij hun leerlingen aan het denken proberen te zetten en hoe hun leerlingen daarop reageren. Dit onderzoek past daarmee in de traditie van de geesteswetenschappelijke pedagogiek, waarbij getracht wordt om de praktijk als een betekenisvol geheel te begrijpen, met als doel een theorie van en voor die praktijk te ontwikkelen. In dit onderzoek is dat in de vorm van een analysekader dat bestaat uit drie spanningsvelden waartussen filosofiedocenten zich bevinden: tussen filosofie leren en leren filosoferen, tussen continuïteit en discontinuïteit en tussen twee soorten van gesprek: authoritative en dialogic discourse. In het eerste hoofdstuk, Theorie en context, worden deze drie spanningsvelden geconstrueerd. Het eerste spanningsveld, tussen filosofie leren en leren filosoferen, komt voort uit de doelen van het vak filosofie in de bovenbouw voor havo/vwo, dat zowel gericht is op het leren van kennis over filosofische begrippen en

RkJQdWJsaXNoZXIy MjY0ODMw